ECRI verlangt maatregelen tegen discriminatie .
In opvallend harde woorden beschrijft de Europese commissie tegen racisme en intolerantie (ECRI) de situatie rond discriminatie in Nederland. De commissie, bestaande uit deskundigen uit verschillende Europese landen, vindt dat de toon van het publieke debat de afgelopen jaren dramatisch verslechterd is.
ECRI roept de Nederlandse regering op om meer te doen tegen discriminatie in het publieke debat en om beleid aan te passen.
De Europese Commissie tegen racisme en Intolerantie (ECRI) is ingesteld door de Raad van Europa. Het is een onafhankelijk toezichtsorgaan voor de mensenrechten dat zich heeft gespecialiseerd in vraagstukken van racisme en onverdraagzaamheid. De commissie bestaat uit onafhankelijke en onpartijdige leden, benoemd op grond van moreel gezag en erkende deskundigheid op het gebied van racisme, vreemdelingenhaat, antisemitisme en onverdraagzaamheid.
Een van de pijlers van het werkprogramma van ECRI is een landsgewijze benadering, waarbij de Commissie voor elke lidstaat van de Raad van Europa de situatie rond racisme en onverdraagzaamheid analyseert, met suggesties en voorstellen voor oplossingen van de vastgestelde problemen.
DERDE RAPPORT OVER NEDERLAND
Samenvatting
Sinds de publicatie van het tweede ECRI-rapport over Nederland op 15 december 2000 is vooruitgang geboekt op een aantal in het rapport besproken gebieden. Nederland heeft verschillende internationale instrumenten ondertekend die van belang zijn voor de bestrijding van racisme en rassendiscriminatie, met name het 12e Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Er heeft tevens een uitwerking van strafrechtelijke, civielrechtelijke en bestuursrechtelijke bepalingen tegen racisme en rassendiscriminatie plaatsgevonden, hetgeen blijkt uit voor de in 2004 ingestelde hogere strafmaxima voor het stelselmatig begaan van een aantal racistisch getinte misdrijven. Er wordt gewerkt aan een netwerk van professionele bureaus racismebestrijding door het hele land, teneinde slachtoffers van racisme en rassendiscriminatie beter te beschermen en deze verschijnselen te monitoren. Dit gaat gepaard met extra inspanningen binnen de strafrechtsketen om deze verschijnselen te registreren en te bestrijden, met name bij het Openbaar Ministerie maar ook bij de politie, die hierbij met ingang van 2002 wordt gesteund door een Landelijk bureau discriminatiezaken politie. Er is opdracht gegeven om regelmatig en op landelijke schaal onderzoek te doen naar racisme en rassendiscriminatie. Er is ook aandacht voor de benadeling van etnische minderheden op de arbeidsmarkt. Tevens zijn maatregelen genomen om rassendiscriminatie bij de toegang tot uitgaansgelegenheden tegen te gaan.
Een aantal aanbevelingen uit het tweede ECRI-rapport is echter niet, of slechts ten dele uitgevoerd. Sinds het tweede ECRI-rapport is, deels als gevolg van een aantal binnen- en buitenlandse gebeurtenissen, de toon van het Nederlandse politieke en publieke debat over integratie en andere voor etnische minderheden relevante thema’s op dramatische wijze verslechterd, wat heeft geleid tot een zorgwekkende polarisatie tussen de autochtone bevolking en etnische minderheden. Controversiële beleidsvoorstellen, soms in strijd met nationale en internationale gelijkheidsbeginselen, hebben – ofschoon uiteindelijk niet aangenomen – geleid tot discriminatie van leden van minderheidsgroepen. Moslimgemeenschappen, met name de Marokkaanse en Turkse gemeenschap, zijn het hardst getroffen door deze gebeurtenissen, die hebben geleid tot een significante toename van islamofobie, zowel in de politiek als daarbuiten. Ook het publieke klimaat rond andere groepen, met name Antillianen, is duidelijk verslechterd, wat op verschillende gebieden tot uitdrukking komt in het beleid en de aanpak die voor hen zijn ontwikkeld. Op het niveau van de rijksoverheid heeft de situatie van Roma- en Sintigemeenschappen nog niet de juiste aandacht gekregen. Door enkel etnische minderheden als doelgroep aan te merken, geeft het sinds het tweede ECRI-rapport ingevoerde integratiebeleid geen uitdrukking aan het principe dat integratie een proces van twee kanten is. Ondanks de verrichte inspanningen blijft de hoeveelheid antisemitische materiaal op het Internet – met name ontkenningen van de Holocaust – toenemen, evenals islamofobe en andere racistische uitingen. Ondanks de inspanningen die reeds worden geleverd, blijft het nodig dat de strafrechtsketen, met name de politie, een nadrukkelijker rol speelt in het monitoren en bestrijden van racistisch gemotiveerde misdrijven.
In het voorliggende rapport adviseert ECRI de Nederlandse autoriteiten om op een aantal gebieden nadere stappen te ondernemen. Met name luidt de aanbeveling dat de autoriteiten: een leidende rol spelen in het stimuleren van een integratie- en minderhedendebat waarin polarisatie, verbittering en vijandschap tussen gemeenschapen vermeden worden; stappen ondernemen om het gebruik van racistisch en xenofobisch taalgebruik in de politiek tegen te gaan; publiekelijk en resoluut alle uitingen van islamofobie afwijzen; het gevoerde beleid op een aantal gebieden herzien in het licht van het verbod op directe en indirecte rassendiscriminatie. ECRI adviseert de Nederlandse autoriteiten om de doelmatigheid van de sinds het tweede ECRI-rapport ingevoerde integratiemaatregelen te toetsen, en tevens om het gebrek aan integratiebereidheid onder de autochtone bevolking aan te pakken middels verschillende maatregelen van bewustwording en voorlichting voor deze bevolkingsgroep. Hiernaast adviseert ECRI de Nederlandse autoriteiten om: op grotere schaal gebruik te maken van positieve maatregelen om de benadeling en discriminatie die minderheden op verschillende gebieden – waaronder werkgelegenheid – ondervinden, te corrigeren; praktijken van racial profiling te onderzoeken; een aantal maatregelen te nemen ter bestrijding van islamofobie, antisemitisme en de discriminatie van Antillianen, Roma, Sinti en andere groepen op grond van ras.